Terwijl ze haar warrige, houten ochtendhoofd nietsvermoedend door de woonkamerdeur stak, was hij weer in slaap gesukkeld op de vaalgrijze bank nadat hij eerder voorzichtig naar het toilet was geslopen. Hij had een kamerjas gevonden in de badkamer die hij bij wijze van deken en bij gebrek aan beter, om zich heen had gewikkeld. In de flat hing een algehele mufheid die slechts gedeeltelijk werd geneutraliseerd door de flarden van ochtendmist die door zichtbare en onzichtbare kieren de kamer binnendrongen.
Ze begaf zich instinctief naar de apotheekkast links van het aanrecht. Een gesmoorde gil toen ze hem opmerkte. De algemene traagheid van haar lichaam weerhield haar om op te springen. En al snel bedaarde ze, zoals na het zien van een spin.
Hij keerde zich om, keek haar aan. Wazig. Het duurde even om te beseffen dat hij die wazigheid pas kon verjagen als hij zijn bril opzette.
“Goeiemorgen,” zei hij kalm. Ze keek hem ondervragend aan. Hij rechtte zich. “Ik heb je gisterenavond naar huis gebracht. Ik heb je in bed gelegd. En nee, we hebben geen sex gehad.”
“Oh,” Haar hoofd leek nog niet in staat om te denken. “Ik, eh..” ze vervaagde in stilte. Een tijdje. Om vervolgens traag haar hoofd te schudden. “Niks”. Dan keerde ze zich om en haalde het aspirinedoosje uit de kast. Terwijl ze er twee aspirines uitfrunnikte bestudeerde ze hem. “Jij en ik eh…?”
“Nee…ik bedoel… het was gezellig en we hadden allebei gedronken maar… wel, ik niet zoveel. Er is niks gebeurd.” Hij trok de kamerjas op en wentelde zich erin.
“Oh,” reactief bekeek ze zich zelf en bedacht dat ze gelukkig net een t-shirt had aangetrokken tegen de kou. Ze wierp de aspirines in haar keel en slikte ze door. “En ik was…?”
“Nogal.”
Als een naschok besefte ze plots dat voor dat ze het t-shirt aantrok… “Heb jij mij…”
“Ik heb je uitgekleed. Dat leek me … gepast. Wel, gepast in die zin … ik zou niet graag in mijn kleren in slaap vallen en dus heb ik…En ik heb ook je beha uitgedaan omdat mij dat niet handig lijkt als je slaapt en om eerlijk te zijn ook wel omdat ik je … wou zien. Maar ik zweer dat er niks is …” Haar neutrale blik verborg haar onvermogen om haar gedachten in een of andere logica te ordenen. “Als je met niet gelooft… Ga maar naar het ziekenhuis en laat je onderzoeken.”
“Ik geloof je” Ook wel omdat geloven op dit moment veel makkelijker was dan nadenken.
“Oh,” zakte de spanning uit zijn rug.
Alsof hiermee alles gezegd was bleven hun blikken kruisen. Nu pas dacht hij aan gemiste kansen en de verderfelijkheid daarvan. Ze was mooier dan hij zich herinnerde. Misschien omdat ze nu echter was, puurder en, in al haar onschuld, gevaarlijker.
“Ik zal me eens aankleden en vertrekken.” Hij stond op.
Haar aandacht werd onherroepelijk naar zijn lichaam gezogen. Niet dat dat zo speciaal was. Je kon hem bezwaarlijk atletisch noemen. Hij was eerder doorsnee van lengte, was misschien niet echt dik, maar in zijn halfnaaktheid merkte je zijn licht uitpuilend buikje wel. Het enige opvallende aan hem was zijn kale kop en de tatoeage op zijn schouderblad. En natuurlijk zijn strakke kontje. Was het dat geweest? Hij droeg een vrij neutrale zwarte boxer short, waarmee hij nu in een strakke jeans stapte, om zich vervolgens onhandig in het zwart-blauwe t-shirt te wurmen, dat moest bewijzen dat hij Leonard Cohen in 2010 op het Sint-Pietersplein had gezien.
“Wil je koffie?” vroeg ze. Soms is je stem sneller dan je gedachten.
Hij wilde heel graag een weloverwogen antwoord geven. Na een lange interne discussie over wat er gepast zou zijn in deze situatie, hoe hij haar niet zou beledigen, niet in verlegenheid brengen, niet zou kwetsen, niet in een situatie zou drummen waarin ze zich niet prettig zou voelen. Maar wat eruit kwam was gewoon, “Ja”. Neutraal, droog, kalm en met een totaal ongefundeerde zelfzekerheid. “Als het niet teveel…”
“Senseo,” onderbrak ze hem en had haar rug al naar hem gekeerd. “Ik heb enkel dark roast.” Ze stortte zich op de geijkte handelingen. “Oh, en ik heb geen melk.”
“Ik drink liefst zwart.”
Zij had halflang blond haar. Hij was geen ogen-man. Hij viel voor borsten, kort haar of een gelaat met iets speciaals. Het kon zitten in de mondhoeken, de vorm van de neus of de diepte van de ogen. Maar nooit de kleur. Pas als een vrouw hem echt interesseerde zocht hij haar open op. Blauw. Maar het was kennis. Geen voorkeur.
Waar het pure, het doorleefde van haar gezicht hem nog meer aansprak dan de avond tevoren, merkte hij nu dat hij haar lichaam toch licht overschat had. Ze mocht gezien worden, dat wel. Eenzaamheid had zijn vrouwbeeld aangetast.
Hij trachtte zich te herinneren hoe haar borsten gevormd waren. De alcohol en de nacht hadden ook dat beeld vervaagd en haar t-shirt verraadde niet veel. Hij wilde de gedachtengang onderbreken door zijn sokken en schoenen aan te trekken, en slaagde gedeeltelijk.
Zij twijfelde lang of ze zich moest schamen. En besliste dan maar dat dat niet hoefde. Tenslotte was ze volwassen en niemand hoeft zich te schamen voor wie hij of zij is. En dit was zij, op en top. Ze noemde het vrijheid. Alsof het een keuze was. Ze zuchtte. Haar kater was het perfecte excuus om te zuchten, te kreunen als substituut voor een echt gesprek. Ze was als de dood voor een echt gesprek nu. Plots ergerde ze zich aan zijn aanwezigheid en aan haar onkunde om hem gewoon weg te sturen en aan die domme ‘wil je koffie?’ Ze keerde zich om, bekeek hem. De ergernis verdween net zo plots en net zo onverklaarbaar. Ze bekeek hem en begreep dat ze helemaal niks hoefde te zeggen.
Hij wendde zijn hoofd van haar af. Hij schaamde zich. Hij had niet gelogen. Er was niets gebeurd. Maar de reden voor zijn aanwezigheid bleef dezelfde. Verlangen.
Het geluid van de senseo vulde de kamer. Desondanks voelde hij het gewicht van de stilte op zijn schouder. Er was geen klok in de flat te bespeuren. Een klok had hem houvast kunnen bieden. Hij was een tijd-junkie. Tot zijn verbazing voelde deze afwezigheid van tijdsaanduiding als een opluchting, alsof het hem meteen ook verloste van elke verantwoordelijkheid naar de wereld toe. Er lag geen verplichting in het verschiet. De schaamte bleef, maar hij durfde haar weer aan te kijken.
Ze glimlachte, heel lichtjes. Ze keerde zich snel weer naar de senseo voor het tweede kopje. Ze zette vaak twee kopjes, mokken eigenlijk. Maar steeds sequentieel, omdat ze te lui was om de padhouder te wisselen. Gewoonlijk dronk ze ze allebei. Nadat ze de klep had gesloten draaide ze naar het raam, zonder zijn gezichtsveld te kruisen. Ze sleepte zich naar het kamerhoge raam met zicht op de overkant. Het was rustig aan de overkant. Ze omklemde de mok om haar handen te warmen, hoewel het flat al opgewarmd was door de ochtendzon. Gewoonte.
Had hij maar nee gezegd. Hoe meer hij haar aankeek, hoe duidelijker het werd dat hij in deze flat niets te zoeken had. Geen verplichting, maar ook geen belofte. Enkel hoop. Hoop die hij intussen zo verachtte. Hoop die zijn leven langzaam verteerde. Hoop die telkens zijn werkelijkheid verdraaide tot een slechtgeschreven kortverhaal.
“Waarom ben je gebleven?”
“Ik had teveel gedronken.”
“Je zei net dat je niet veel gedronken had.”
Betrapt. Zucht. “Niet zoveel als jij.”
“Oh.” Ze tuurde naar de verlaten straat. Het duurde een tijdje voor ze besefte dat het punt waarop ze zich concentreerde niet bestond. Ze sloot haar ogen. De senseo pufte zijn laatste rochels uit. Een, twee, drie, vier… nee hij staat niet zelf op. Ze wendde haar hoofd. Hij zat er nog. Had hij haar blik herkend? Had hij gezien hoe ze het scala van ontgoocheling tot opluchting bundelde in de droefheid van haar ochtendogen? Weer kon ze een nanoglimlach niet onderdrukken en vooral niet verklaren. Ze stapte naar hem en griste behoedzaam de tweede mok mee. Ze zette zich tegenover hem.
“Dit is koffie, geen uitnodiging voor een uitgebreid ontbijt.”
Hij fronste en nam dan de mok aan.
“Ik ben geen ochtendmens”
“Dat dacht ik al”
Beide sipten aan de koffie, brandden hun lippen, en poogden het niet te tonen.
Hij voelde hoe ze zijn ogen bekeek, dwars door zijn bril. Naar zijn gevoel, dwars door zijn ogen, dwars door zijn hoofd.
Grijs groen, maar vooral grijs. En verandert dat iets? Wat had ze gehoopt te voelen? Wat had ze gehoopt te vinden? In elk geval niet de leegte die ze nu gewaar werd. Ze had een haat-liefde verhouding met leegte. Ze verlangde naar de leegte als vlucht uit de werkelijkheid die steeds voller geraakte met vragen en verplichtingen. Daarom dronk ze. Omdat alcohol de werkelijkheid verdunt tot een leegte. Maar als ze dan ‘s ochtends ontwaakte haatte ze het gebrek aan herinneringen en wilde ze haar dag weer zo snel mogelijk vullen om haar leven zin te geven.
“Ik geloof je niet,” zei ze plots.
“Wat niet?”
“Ik geloof best dat je ook dronken was. Maar dat is niet de reden waarom je gebleven bent.”
“Je hebt gelijk. Ik…”
“Laat maar. I got the picture.”
De koffie was bijna drinkbaar. Hij was uit zijn lood geslagen en wilde alleen nog weg uit deze flat. Deze vrouw… Hij zuchtte. Het was al te laat. Hoop had hem al in de greep, en alles wat ze zei of deed kon positief opgevat worden. Hij verbrandde zijn tong een tweede keer. Het luchtte hem op. Pijn is gevoel. Gevoelens zijn het bewijs dat hij bestaat. En hoe meer je voelt, hoe minder je hoeft te denken. Hij dacht sowieso veel te veel na. Zoveel, dat het zijn gevoelens wegdrukte. Maar niet nu. Nu was hij leeg en wilde hij die leegte niet vullen met redeneringen. Dan nog liever pijn. Pijn was toch onvermijdelijk. Hij had zich wederom in een situatie gewrongen waar de uitweg met pijn bezaaid moest zijn.
Ook zij besefte dat hier geen fluwelen exit mogelijk was. Maar zij had wel de controle. Die had hij haar gegeven, hetgeen een aangename verandering was.
“Je bent een idioot,” lachte ze, “Gisteren had je me kunnen hebben.”
“Ik weet het.”
De akelige zwijgzaamheid van beiden, bevestigde het gevoel van onmacht dat ze beiden zo goed herkenden, waarin ze zich met alle plezier wikkelden, en dat hun beiden ontlastte van de noodzaak van gevoelens of gedachten. Ze knikten en glimlachten en alles was helder. Koud, stil, leeg, zwart. Maar glashelder.
Ze stond op, slofte langs hem en kuste hem op zijn kale hoofd. “Sorry, je moet gaan”
Hij stond op, keerde zich naar haar. “Zie ik je ooit weer?”
Ze keerde zich naar hem en keek hem in de ogen. “Heel graag.” Grijs-groen. Zoals de wereld. “De sleutel ligt onder de mat.”
“Ik weet het”.
